De tijd is aangebroken: we zijn overgestapt van de draagdoeken naar een fietsstoeltje. Mijn vader kwam een aantal dagen geleden langs om het ding op mijn fiets te monteren. De voetenstandaard staat nog in de hoogste stand, maar dat is niet erg. Het gaat al hard genoeg zo.
Gelukkig kon ik eventjes oefenen zonder Kleintje. Mijn lange benen zitten het stoeltje in de weg, dus moet ik erg unladylike met mijn benen te ver uit elkaar fietsen. Het resultaat: kramp in mijn bekken als ik aankom op mijn werk en nooit meer een kort rokje aan als ik op de fiets moet.
Kleintje vindt het hoogst interessant. Als we over de stenen rijden, laat hij zijn stem galmen zodat die vibreert. Slimme jongen hoor, met 8 maanden. Ondertussen kan hij feilloos mijn hoesten imiteren en ‘danst’, steunend op twee armen terwijl hij op zijn buik ligt, op de muziek van zijn trommel.
Het is koud buiten. Ik heb de muts, ski-jas, baby snowboots die mijn moeder voor hem gekocht had, sjaal en handschoenen tevoorschijn gehaald. Het is nog een beetje te groot voor hem, vooral de handschoenen. Gek eigenlijk, want hij is al zo groot geworden. Bij de laatste check bij het consulatiebureau was Kleintje 71,5 centimeter lang. Dat is 21,5 centimeter langer dan bij zijn geboorte, een ruime 2,5 centimeter gemiddeld per maand.
De rit wordt van luid commentaar voorzien. Tegenliggers, ook op de fiets, glimlachen vrolijk terwijl we voorbij stuiven. Het is nog donker en dus schrikt Kleintje af en toe op als er een grommende auto met felle koplampen links inhaalt.
Als we dan eindelijk aankomen bij de oppas pruttelt hij vrolijk als ik de gesp losmaak en onhandig probeer de sleutel uit het fietsslot te trekken. Met de horrorverhalen van kinderhoofdjes tegen het asfalt in mijn achterhoofd hou ik angstvallig het stuur vast en voel de adrenaline opkomen op het moment dat de fiets een milimeter beweegt.
Ondertussen krijgt hij het voor elkaar zijn linker schoen uit te prutsen. Het andere oppaskind (een meisje van 3,5 jaar oud) helpt mee om de deur open te doen en roept: “Mama van Kleintje, zijn schoen!”
“Ik zie het!” zeg ik. “Hij heeft een floepschoen.”
Samen giechelen we en lopen naar binnen. De eerste fietstocht hebben we overleefd. Nu de terugweg nog.