Het allerleukste speeltje dat er bestaat in het wereldje van Kleintje is mijn gezicht. Mijn haren, mijn ogen, lippen en neus. Vooral die neus. Draaiend, wiebelend en lachend doet hij zijn best om er in te knijpen, overstrekt zich en jammert als hij er niet bij kan. Eventjes laat ik het toe, maar als hij zijn scherpe nagels in mijn vel zet trek ik toch maar even mijn hoofd terug.
Er zijn altijd momenten waarop ik eventjes niet oplet en hij het dan tóch voor elkaar krijgt. Een lange kras in mijn nek en mijn wang zijn het resultaat (voor het geval je het je afvraagt: ik knip zijn nageltjes regelmatig, maar ze blijven scherp). Toen Kleintje vandaag op schoot zat om een boekje met me te lezen, zag hij z’n kans. Met een zwiepende beweging grijpt hij mijn neus vast en een vinger schiet mijn rechter neusgat binnen. Voor ik het door heb, heeft hij de binnenkant van mijn neusvleugel opengekrast. Het bloed stroomt meteen langs mijn lip naar beneden, over zijn hand en op onze T-shirts.
Kleintje moet even op de grond liggen terwijl ik me naar de keuken haast om een zakdoekje te pakken. Daar hij eenkennig begint te worden kan hij niet al te lang alleen zijn (lees: enkele seconden) zonder in huilen uit te barsten. Nu is hij verbazingwekkend stil, maar toch loop ik snel terug. Met een zakdoek tegen mijn neus gedrukt draai ik hem van zijn buik naar zijn rug en de seconde dat hij me ziet, begint hij verschrikkelijk te huilen. Zijn gezichtje zit onder het bloed (hij heeft met zijn hand over zijn gezicht gewreven) en is duidelijk geschrokken van hoe ik er uit zie.
Een paar minuten later is het bloed opgehouden met stromen en zijn we allebei een beetje gekalmeerd. Ik poets Kleintje’s gezicht schoon en geef hem een korstje brood. De rust is weer terug gekeerd.