Sterre weet wat ze lekker vindt. Eigenlijk vindt ze zo’n beetje alles lekker. Nou ja, bijna alles. Sterre is een makkelijke eter. Maar er zijn een paar dingen die ze niet lekker vindt, zoals brood met smeerkaas. Of spinazie met kleine stukjes ei erin. Of een stukje van haar berenkoekje dat nèt te groot is om helemaal in haar mondje te stoppen. Dat steekt dan zo tussen haar getuite lipjes door naar buiten. Met een hooghartige blik draait ze dan haar hoofdje in het rond, alsof ze een mikpunt in de verte aan het zoeken is. En ja hoor, even later vliegt het stukje koek rakelings langs mijn hoofd door de kamer. Het mikpunt is mijn zwarte jas die over de stoel hangt. Het kleverige stukje koek blijft enkele seconden plakken aan mijn jas en nestelt zich dan in de vloerbedekking, vlak naast de plek waar ’s ochtends al drie stukjes banaan waren geland. Twee vlekken in één schot, goed gedaan! Triomfantelijk kijkt Sterre me aan. Eigen schuld mama, had je je jas maar netjes aan de kapstok moeten hangen en niet over de stoel!
Nou gaat het eten op zich best goed hoor. Zolang Sterre en ik met ons tweetjes zijn en ze goede trek heeft, gaat het allemaal lekker vlot naar binnen. Is er echter nog iemand anders in de kamer, dan verandert het beschaafde voedingsritueel in een behendigheidsspelletje waarin mijn reactiesnelheid flink op de proef wordt gesteld. Dan draait ze zich onrustig in het rond in haar stoeltje en is haar half geopende mondje alweer dicht voordat ik er goed en wel een hap groenteprut in heb kunnen stoppen. De prut die ze tussen al het gedraai en gewiebel door van het lepeltje weet te happen, verzamelt ze in haar wangen totdat ze eruit ziet als een hamster. Als ik geluk heb, slikt ze het na een tijdje door en kunnen we het spelletje hervatten. Is ze echter in een baldadige bui, dan vliegen na een lieftallig klinkend ‘pfuh’ de spetters spinazie me om de oren. Als dan mijn zoon, die erbij zit aan tafel, in de lach schiet, is het feest compleet. Vanaf dat moment spuugt Sterre alles uit wat ze in haar mondje krijgt om haar publiek steeds opnieuw weer aan het lachen te maken.
De oma van Sterre is verrukt wanneer ik haar erover vertel. De interactie tussen Sterre en haar broer is een blijk van sociaal gedrag, zegt ze. Wat ik zelf zie is een klein artiestje in de dop, een entertainer in hart en nieren, die van iedere alledaagse bezigheid een vermakelijke voorstelling maakt. ‘Van wie zou ze dàt nou hebben?’, hoor ik mezelf bijna hardop denken. Uiteindelijk lach ik maar mee want van eten komt toch niets meer. En wie kan zijn gezicht nou in de plooi houden bij de aanblik van een schaterlachende baby, wiens met spinazie besmeurde snoetje straalt alsof ze het gelukkigste wezentje op aarde is? Nee lieve Sterre, het gelukkigste wezen op aarde is jouw moeder. Proost!