Wennen op school

In de supermarkt staar ik naar de volle schappen. Het loopt tegen Pasen, dat is aan alles te zien. Paashazen, chocolade-eieren, kippen in een mandje, roze koeken die voor de gelegenheid geel geglazuurd zijn. Waar de combinatie haas en ei vandaan komt is me een raadsel.

Zou hij het naar zijn zin hebben? Hij leek weer zo klein, zoals hij daar zat op zijn stoel. Handjes in elkaar geklemd op zijn schoot, hoofd gebogen.

Zal ik gemengde paaseitjes kopen of gevulde? De kinderen zijn gek op wit en melk, maar ik heb liever gevuld. Ik kom er niet uit. Na twee uur huilen kan ik wel weer ademen zonder haperen, maar iets beslissen is duidelijk nog een brug te ver. Zelfs paaseitjes kiezen blijkt  een te zware opgave.

Stel dat hij nu al gepest wordt. Of dat hij niet mag meedoen van de andere kinderen, onder de voet gelopen wordt. De anderen waren allemaal al zo groot.

Of zal ik helemaal geen eitjes nemen? Al dat chocola is ook niet goed. Hier, koekjes. Zal ik die dan doen? Ik heb ook eigenlijk helemaal geen zin in koekjes. “Natuurlijk mag u er even bij mevrouw, u had het ook eventjes kunnen vragen in plaats van gelijk te gaan duwen.” Waarom kijkt ze me zo boos aan, ik heb het toch niet hardop gezegd!?

Hij moet natuurlijk de hele ochtend knutselen en hij houdt helemaal niet van knutselen. Hij speelt veel liever met zijn autootjes. Tekenen en plakken en knippen heeft ie nooit leuk gevonden. Och arm schaap. Hoe laat is het? Nog anderhalf uur.

Waarom eten we eigenlijk chocola met Pasen? Eieren, hazen, kippen. Alles is van chocola. Was mijn vader chocolatier geweest, was ik uit een rijk gezin gekomen. Met Sinterklaas is het niet anders trouwens. Dan zijn het alleen letters, sigaretten en sinterklazen. Klaas en paashaas rijmt op elkaar. Alsof dat er iets mee te maken heeft.

Ik slenter verder. Misschien een tijdschrift dan? De one-liners spatten op me af. “Zo weet je zeker dat hij vreemd gaat”, “Blijvend afvallen”, “Getrouwd en verliefd op je collega”, “Je kind wordt gepest, wat nu?” Hop, daar zijn de tranen weer.

Normaal gesproken zaten we nu nog in pyjama samen een puzzeltje te maken. Maar ineens was hij  groot en moest hij gaan wennen op school.

Daar zit ie. In de kring. Op zijn eigen stoeltje. Met zijn naam erop. En een sticker van een boot. Die hangt ook bij zijn haakje voor zijn jas. Heel stilletjes zit hij op zijn stoeltje, handjes in zijn schoot gevouwen. Met grote ogen kijkt  hij de kring rond. Allemaal joelende, uitgelaten, vrolijke kleuters. En hij. De jongste. En de stilste.

Ik mag nog even blijven. Net wat langer dan normaal. Ter ondersteuning. De grote ogen blijven. Ik snuit mijn neus, doe alsof ik verkouden ben. De juf kijkt me meewarig aan. Heb je weer zo’n moeder.

Als ik wegga geef ik hem een flinke kus. Met zijn opgetogen gezichtje naar me opgeheven zegt hij:”Ik ga niet huilen, mamma!” Nee, schatje, fluister ik in zijn zachte haren, maar mama wel.”

Ik loop naar de kassa. Zet mijn lege mand op een stapeltje andere lege mandjes en wring me, verontschuldigend, langs de rij wachtenden. Nee, niks gekocht, sorry, moet er even langs.

Buiten haal ik diep adem. Nog een uur.

Share

About Hanneke Blanksma

hannekeblanksma@hetnet.nl'

Check Also

“Mag ik een iPhone?” Zo pak je dat aan

Kinderen komen steeds vroeger in aanraking met smartphones. Het is dan ook niet gek dat …

Share
Share